Dat wetenschapscommunicatie belangrijk is, zullen veel wetenschappers beamen. Toch lopen de meeste wetenschappers niet heel hard van stapel als het gaat om het delen van kennis met een breed publiek. Hoe kan dat? Waarom voelen wetenschappers zich geremd om actief hun kennis te delen? In de afgelopen jaren sprak ik verschillende wetenschappers over de oorzaken hiervan. Daaruit blijkt dat onder andere tijd en geld beperkende factoren zijn. Maar er speelt meer. Veel wetenschappers vinden het spannend om kennis te delen met een breed publiek. In deze blog deel ik de drie meest genoemde angsten van wetenschappers als het gaat om het delen van kennis met een breed publiek.
‘Wat als een journalist ermee aan de haal gaat?’
De angst voor journalisten is een veelgehoorde vrees onder wetenschappers. Ik herken het ook uit eigen ervaring. Op het moment dat je wordt geïnterviewd door een journalist, weet je dat je niet álle nuances en details kwijt kan. Een krantenartikel of TV-item moet uiteindelijk goed gelezen of bekeken worden en te veel nuances helpen daar niet echt bij. Een journalist zal dan ook zoeken naar interessante uitkomsten of een prikkelende quote. En deze aanpak staat vaak lijnrecht op de werkwijze van wetenschappers. Als wetenschapper ben je maanden, soms jaren, bezig met details en nuances en dan lijkt het ineens alsof die er niet toe doen wanneer je met een journalist praat. Dat is natuurlijk niet waar, maar je moet als wetenschapper wel een beetje de controle loslaten en accepteren dat niet álle ins en outs van je onderzoek interessant zijn voor de media. En dat is spannend.
Toch kun je deze vrees een heel stuk verminderen door je goed voor te bereiden. Bijvoorbeeld door tijdig hulp in te schakelen van iemand die ervaring heeft met media en je kan voorbereiden op een gesprek met een journalist. Anderzijds kun je misverstanden en misinterpretaties voorkomen door zelf een toegankelijk verhaal over je onderzoek voor te bereiden. Zo voorkom je dat een journalist zich door ingewikkeld jargon moet worstelen met het risico dat er (onbedoeld) een andere betekenis aan je onderzoek wordt gegeven.
‘Wat heb ik nou te zeggen?’
Deze angst heerst vooral onder jonge wetenschappers. Zeker aan het begin van hun carrière twijfelen veel wetenschappers nog aan de hoeveelheid kennis die ze hebben. Er zijn toch veel meer experts op dit gebied die hier al veel langer onderzoek naar doen? Toch realiseren veel jonge wetenschappers zich vaak niet dat ze veel meer te zeggen hebben dan ze denken. Kennis delen gaat bijvoorbeeld niet alleen maar over onderzoeksresultaten. Voor een breed publiek is het ook interessant om te horen waar je überhaupt onderzoek naar doet en wat jouw onderzoek in de toekomst mogelijk kan bijdragen.
Toch begrijp ik goed dat zeker jonge wetenschappers publieke optredens uit de weg gaan. Je bent immers aan het bouwen, niet alleen aan je wetenschappelijke kennis maar ook aan het vertrouwen in jezelf als wetenschapper. En dat heeft tijd nodig. Laat dat gerust rijpen, maar gebruik het niet te lang als reden om publieke optredens uit de weg te gaan.
‘Straks krijg ik negatieve reacties’
Tot slot heerst er onder veel wetenschappers een angst om negatieve reacties te krijgen op publieke optredens. Ook deze vrees is goed te begrijpen. Als wetenschapper ben je nu eenmaal gewend om in je veilige cocon onderzoek te doen. Maar wanneer je buiten de ivoren toren je kennis deelt komt het bij veel meer mensen terecht. En die kunnen er wat van vinden. Soms gefundeerd, soms totaal ongefundeerd. Het is dan ook belangrijk dat wetenschappers goed getraind én gesteund worden wanneer ze in een publiek debat terechtkomen. Daar ligt wat mij betreft een verantwoordelijkheid van universiteiten en hogescholen.
Wetenschappers zijn overigens niet alleen huiverig voor reacties uit de maatschappij. Er is soms ook vrees voor de reacties van collega’s. Wat als je collega’s vinden dat je het niet goed uitlegt of gewoonweg ‘te veel in de media bent’? In een eerdere blog zei dr. Peter Bos (Universiteit Leiden) al: ‘Ik heb het idee dat we als onderzoekers behoorlijk kritisch naar elkaar zijn. Komt er een wetenschapper in de media, dan zullen collega-wetenschappers daar zeker iets van vinden. We leren als wetenschappers kritisch op elkaar te zijn, en dat is goed, maar het is ook belangrijk om elkaar de ruimte te geven om naar buiten te treden.’ Er is dus een cultuurshift nodig om deze houding naar elkaar te veranderen. Pas als wetenschapscommunicatie serieus onderdeel is van het takenpakket van wetenschappers, ontstaat er ruimte om elkaars activiteiten te accepteren én te waarderen.
Meer weten? Lees ook het zojuist verschenen KNAW-rapport ‘Wetenschapscommunicatie door wetenschappers: Gewaardeerd!’
Comments